IJzer krijst op ijzer, slijpt de baan die ik altijd al wilde gaan
het rommelt in mijn brein, rommelt als de trein die ik ooit elke avond hoorde
in de kelder van mijn brein, of de zolder. Wie weet dat ooit?
Het moest een nachttrein zijn, dacht ik of droomde ik
de nachttrein naar Berlijn.
Mijn lief ligt tegenover me te slapen
doof voor het gerommel van de trein
zacht ligt ze tegenover me te slapen
in de trein, de nachttrein naar Berlijn
Dan was ik in New York in een of andere Hall of Fame
glas brak en splinterde, krakend om me heen
gras groeide over hout dat ik net wilde hakken
een satansbaby keek naar mij met satansbabyogen
met riemen om mijn enkels vluchtte ik terug naar de trein
de nachttrein naar Berlijn
Maar mijn droom kromde de baan, van het Oosten naar het Zuiden
via Keulen naar Maastricht, pas bij Luik werd het licht
het licht dat licht is en schaduw tegelijk, als in Hades' koninkrijk
zijn vinger wees naar onder als de naald van een kompas
helder was het teken: bestemming niet Berlijn, maar Rome of Parijs
twee gele reuzenwielen hesen ons naar boven
en weer terug naar vaste grond
naar het geratel van kleine blikken Eiffeltorens
dan mengen zich de stemmen, alle stemmen van de wereld
nonnenkoor met reggae, kerkklokken met jazz
naakt, aan het einde van de reis
Mijn lief ligt tegenover me te slapen
doof voor het gerommel van de trein
zacht ligt ze tegenover me te slapen
naakt als het einde van de reis