Als de noorderwind weer giert Het rokje langs de kuiten sliert Van de meisjes in het park Haalt des tuinmans grote hark Dode bladeren bij elkaar En de bomen zuchten zwaar Onder 's winters strenge hand En de krant meldt brand op brand Als het heelal naar hutspot geurt En je oude opa neurt Een oud liedje in zijn baard Over het hoekje bij de haard En je winterteen heeft net Het seizoen blauw ingezet Kijk je 's morgens door de ruit Over het dorre stadsbeeld uit En je roept met blij gezicht: "Kijk eens lui, de gracht leit dicht!" En dan vraag je aan de meid Of ze in de schoonmaaktijd Ergens schaatsen heeft gezien Want wie weet, wellicht misschien Als de schillenboer niet liegt En De Bilt je niet bedriegt Wordt het ijs achttien karaats En dan gaan we op de schaats Op het ijs, op het ijs Op het ijskoude Hollandse ijs De baan op en neer Met de wind om je kop Een tintelend gezicht En een vuurrode mop Op de baan, door een wit paradijs Op het ijs, op het ijs