Een ridder en een meiske jong Op een rivierke dat zij zaten Hoe stille dat het water stond Als zij van goede minne spraken Waarom dat water stille staat Dat en geeft mij geen vremde Ik heb zo menig jonge maagd Gebracht in groot ellende Ik weet nog een zo hoge berg Boven alle bergen is hij hoog In dale brengen zal ik hem Daarom is het dat ik nu poog Dat meiske jong en ook nog dom Zij was zo zacht, zo lief, zo teder Toen zij in haar liefs armen lag Toen was de berg te neder Toen het meiske geware werd Dat zij een kind bleef dragen Ging zij voor de ridder staan Zij bas hem om genade Vergeef mijn schuld, stout ridder fijn Ik schonk u mijn schoon jong lijf Ik was een goed maagdekijn Waar moet ik met uw kindje blijven Wel toen haar broeder geware werd Dat zij een kind bleef dragen Hij ging voor de ridder staan Hij bad hem mede te grave Gegroet, zei hij, ridder vrij Gij ridder vrij van waarden Die met uw kind was begaan Die ligt daar dood op de aarde Haal speer en schild, het valt mij zwaar Dat ik zo jong moet scheiden Ik wil gaan rijden tot bij haar Valse boden moet je mijden Toen hij op het kerkhof kwam Hoorde hij de papen zingen Het was door hun droef gezang Hij kon zich niet bedwingen Hij hief op het trieste kleed Hij zag haar klein vingerken roeren Ze lachte met haar rode mond Toen zij de ridder voelde Sta op, sta op, mijn zoete lief Gij overschone vrouwe Ik zal u nu noch nimmermeer Doen zo grote ontrouwe