Vonkenregens spatten van de blokken op de wapperende handen bij het flakkerende vuur dat tegen oostenwind in woedt. ‘t Is daar het noorden – ander weer, een ander uur – geen plaats daar voor kleine zorgen, geen tijd voor schijnheiligheid, harde dagelijkse strijd verspert de blik op morgen, barre eenzaamheid, de hardste mannen jagen buiten in hun vacht in weer en wind en bij het licht van zuster maan – oude buren werden rovers en je moet er achteraan, het is daar God en het bestaan in vormeloze hutten waar hulpeloze vaders babydochters verwelkomen en waar vrouwen zonen baren, zonder dokter, zonder morren. Men ontvangt daar nooit bezoek of ‘t is een team van de VN, haast onmiddellijk gevolgd door een ploeg van CNN – het is daar een ander uur in de historie en het leven meestal niet van lange duur
Waar wensen wonen
Maar in de schemer sidderen de warme handen
in de schemer de verliefde jonge blik
in de schemer tast de tong op jonge tanden
in het schemerlicht
Meer naar het zuiden heersen hitte en het zand van de woestijn – een oude vorst van kwade faam. Het is daar droog en heet, elk voorwerp heeft nog steeds zijn eigen naam, zijn oude naam: de kookpot en de kussens, die soms zetel zijn soms bed – een fles cola, de tv. Stromend water is er niet en striemend brandt de hete zon – want waar kwamen ze vandaan? Van een land meer naar het noorden dat door oorlog werd geteisterd en door honger werd geveld – land waarvan de naam heet opwelt in de tranen voor degenen die gedood zijn of in de hoge golven zijn verdwenen – naam die opwelt in de tranen van degenen die het haalden over heel de ruige zee tot aan dit droge hete land waar het welkom minder warm was dan ze hadden mogen hopen na al die dagen varen en al die dagen lopen