Aan de oever van een snelle vliet
Een jeugdig meisje zat
Zij weende en schreide van verdriet
Het gras van tranen nat
Zij wierp de bloemen die zij zag
Mistroostigin de stroom en riep
Ach lieve vader, lieve moeder
Lieve zuster, lieve broeder, kom, kom
Een rijk man, wandelend langs
De vliet bespeurt haar bittere smart
Daar hij het meisje wenen ziet
Breekt zijn medogend hart
Hij sprak tot haar wel lieve meidspreek op
En wees niet schuw
Kan't zijn waarom gij kermt en
Schreit kan't zijn zo help ik u
Zij zuchtte en zij zag he troostloos
Aan en sprak ach brave man
Een arme wees ziet gij hier staan die
T'lot slechts helpen kan
De heer sprak kind en ween niet meer
Uw hart verdiend geen pijn
Ik wil uw broeder en uw vader en uw
Vriend en ook uw minnaar zijn
Hij nam haar minzaam bij de hand
En noemde haar zijn bruid
En deed haar langs de waterkant
Haar slechte kleren uit