Oneindig ruist stilte van de nachtelijke bijslaap.
Overal zijnde bijslaap. Nachtadagio van de erotica.
Sterren staan schipankervast op de bergkruin.
Blad valt op de aarde. Stille kus.
Kus geluid kind is stilte.
Wast de bijslaap, klinkt de beek, blinken de lippen van het water,
trillen de miljoenen kussen van de sterren,
de tienduizend myriameter sterke kussen.
Valt de slag van een vogel in de blinde nacht,
valt weer de slag. Valt nog.
Op op op,
dicht, ver, overal
groeien uit de aarde, bloeien de baarden, wast het dal.
Op op op,
kiem wordt cirkel, uit cirkel bloeien cirkels,
bloeien bomen, bouwen guirlanden, gieren guirlanden, bouwen zich gek.
Wentelen de aardbal cirkel, wentelen de aardbal sfeer,
schuiven de sfeer, rollen de bal over de bergen,
over de klimmende kruin,
over de achtduizend meter hoogste top.
Op op op. Vallen. Valt de sfeer.
Maan lacht cirkel. Maan blijft.
Leger, tienduizend kletteren uit de kloven,
koolkloven, diamantpa**en,
klimmen, hijgend stijgen,
goudgroeven donker, dal, hel, licht ligt wit.
Hihi hihi, cliquetis.
Warrelen, wiegen, dwarrelen, deinen,
kruisten, kruisen, cirkels wirrelen,
bomen groeien, wa**en steken de sterren. Bloemen baren baren.
Klimmen, stijgen, rijgen, klimmend stijgen.
Op op op
wallen breken vallen. Vallen knallen.
Valt, knettert, knal.
Ratel dravend, triremen timmeren, de zeeën zien.
Kletsen de handen, haha,
hoho, kloppen de blokken,
fluiten als de uilen, lange luide geluiden fluiten,
luisteren duister de bomen.
Hihi, tienduizend glimmende lichten van wormen
waaien, waaien de zwoele lichten, tienduizendtal in het dal.
Flikkeren, pinkelen, kringen breken, kringen bouwen,
geboren worden, horden
van geluw groen licht,
lichten dansen schicht.
Schichten van licht staan roerloos,
woud vermolmen olmen.
Roerloos de sterren begeren.
Begeren, bewegen, bestaan de stappen,
kletsen de stappen, klouteren de stappen, klinken de stappen, op op op.
De sterren willen
de wollen wolken doorboren,
de sterren hebben,
de sterren nemen,
de gloeiende bloeiende blakende sterren,
ladders tegen de bergen werpen,
klimmen, stijgen, hijgen, torens bouwen, priemen in de hemelsbuik drijven,
koorden leggen in de diepten van het gewelf,
drijven op de melkwegen, mederuisen, mederuisen.
Ha, de sterren! Zakken vol asteroïden
nemen, nemen, plukken, plukken, maaien, maaien,
rooktopazen, smaragden, robijnen, amethist.
Vreemde vogels wieken weg, pluimen wuiven wind.
Groot is het land waar God is. We hebben de sterren die het dichtst bij God zijn.
Gewa**en bomen uit de buik van de aarde.
Wij gnomen
hebben de buik van de hemel genomen,
bezoedeld, hihi, het kuise ruisen van de melkwegen.
Wij. Verrekt het nachtelijk adagio de kuise bijslaap.
De lichten van de glimwormen, de bomen, de nachtegaals bedrekt.
Ons s**ma is violet. Gif.
Adagio hoho! Vluchten, vallen van de ladders,
springen over de kloven, kruinen, grijpen, kruinen buigen snel,
glijden, zijgen, nagels in mekaars bulten slaan,
immer vallende gnomenladders,
gnomeringen, gnometrapezen op bloedbanen snellen,
vluchten, sneller vluchten, tienduizend paardekracht vluchten.
Dageraad, gif is de lucht, de dageraad komt.
Dalen, dalen. Het dal. Dalen, dalen.
De wormen glimmen nog.
Touwen werpen, touwen halen. Dalen. Vallen.
Weg weg weg.
De nachtegaal slaat nog.
Weg! Nek breken, ribbekast breken, fallus breken,
de koolkloven,
de diamantpa**en,
de schatten! De sterren zijn gedoofd,
dood.
De laatste nachtelijke vogel slaat.
Leven. Klokken kleppen over het woud. Onbezoedeld zijn.