Je ziet ze in de Efteling, maar ook wel in Slagharen Ze duwen de debielen door de oude dierentuin Ze snuiten natte neuzen en staan vaak mee te staren Ze slepen ze door stad en land en ook door bos en duin Ze vegen moeders billen af, ze voeren oude monden Ze zijn vaak hele weekenden, dag en nacht de klos Eentje die ligt door, en wie verbindt de wonden En ze moeten dikwijls ook nog uren kijken naar de Tros Wie, oh wie zal mijn wagen duwen? Wie oh wie rijdt mij door de stad? Wie oh wie, en wie rijdt de uwe? Of heeft u het daar nog nooit over gehad? Je ziet er niet zoveel, dus het zal wel goed betalen Ze zijn al miljonair of tenminste erg duur Of is er voor hen toch niet zoveel te halen? Zijn de druiven toch een beetje erg zuur? Zijn het dan alleen nog maar de idealisten Die de wagens duwen, duwen door de stad?
En zeg nou later niet dat we dat niet wisten Zeg nou later niet op die momenten dat Je beseft: ik kom te zitten in die wagen Want er komt een dag en dan loop je niet meer door En wie moet je dan bellen? wie moet je dan vragen? Misschien wil er wel niemand, zegt iedereen: “Sorry hoor...” Wie, oh wie zal mijn wagen duwen? Wie oh wie rijdt mij door de stad? Wie oh wie, en wie rijdt de uwe? Of heeft u het daar nog nooit over gehad? Ooit komt er een dag en dan zit je in die wagen Ooit komt er een dag en dan loop je niet meer door Wie moet je dan bellen? wie moet je dan vragen? Misschien wil er wel niemand en moet er een hondje voor Wie, oh wie zal mijn wagen duwen? Wie oh wie rijdt mij door de stad Wie oh wie, en wie rijdt de uwe? Of heeft u het daar nog nooit over gehad?