Oude man in de hal van het station Kijkt naar de veel te grote klok Leunt op een been en op een stok Weet dat op elk perron Een trein vertrekt Naar daar waar hij wil wezen Naar zijn overleden vrouw en kind Hij vreest niet Want hij heeft niets te vrezen Niets te verliezen Dus hij wint alleen maar Door die sprong te wagen Maar springen gaat heel moeilijk Met zo’n stok En aan wie kan je dat duwtje vragen? Er staat een oude man te kijken naar de klok Oude man in de hal van het station Kijkt wanhopig naar de hordes mensen Niemand begrijpt iets van z’n wens Hij wil naar dat perron Hij heeft zijn oudste broer Dement zien worden Zijn zus is doof En ook nog bijna blind Hij is op zijn been na Goed in orde Niets te verliezen Dus hij wint Alleen maar Door die sprong te wagen Maar springen gaat heel moeilijk Met zo’n stok En aan wie kan je dat duwtje vragen
Er staat een oude man te kijken naar de klok Vroeger had hij last van angsten De dood was een tiran die zei: ‘je moet’ Van al zijn vrienden was hij Veruit de bangste Maar nu wil hij Als voorste in de stoet Vertrekken naar een beter leven Naar zijn vrouw en naar zijn kind Hij kiest de trein van negen over zeven En weet dat hij die waagt Heel zeker wint Alles is beter dan verpleegtehuizen Denkt hij Als hij valt Van dat perron Wat zal hij horen? Een krachtig suizen? Hoe gaat de lucht Uit de ballon? Hij valt Met zijn twee benen Precies verkeerd Onder de trein Zodat alleen zijn benen Zijn verdwenen En hij er nog een jaar of wat Moet zijn In het tehuis zegt men: ‘Die man die heeft geen leven’ Hij ligt daar in een bed Niet in de goot En acht jaar later Om negen over zeven Gaat hij natuurlijk Dood